Tekst
Marieke Bos
Uitgave
WWF en Flows Productions
Beeld
Vincent de Gooijer
Kaart
Lodewijk Schulte
Dank
Alphons van Winden, Ties Rijcken, Sjoerd Heuseveld en geïnterviewden.
Groeiland: voor natuur, bodem en boer
De zeespiegel stijgt, de bodem daalt en verzilt, de getijdenatuur slinkt: hoe kunnen we het tij keren? Met groeiland, oftewel door een laaggelegen polder mee te laten groeien met de zeespiegelstijging. Vier experts vertellen in dit artikel over de haalbaarheid, aan de hand van lopende onderzoeken en een nieuwe locatiestudie. Teun Terpstra (HZ University of Applied Sciences): “Groeiland is mogelijk als een robuuste oplossing voor de toekomst met versnellende zeespiegelstijging.”
Oproep van WWF Nederland, op basis van onderzoek van Bureau Stroming en NIOZ. Verteld door Flows Productions.
Je legt landinwaarts een nieuwe dijk aan, parallel aan de huidige zeedijk. Vervolgens maak je een doorlaat in de zeedijk en breng je de tussengelegen landbouwpolder in contact met de zee. Tussen de twee dijken ontstaat een intergetijdengebied, waar eb en vloed zand en slib binnen brengen en het land meegroeit met de zeespiegelstijging. Kweldervegetatie ontstaat, slijkgras en lamsoor. Het land slibt laagje voor laagje op en verse zeeklei regenereert de bodem. De halfnatte polder kan gebruikt worden voor natuurherstel, recreatie of natte teelt, zoals mosselen en zilte gewassen. Afhankelijk van de diepte van de polder, kan deze met gemiddelde opslibsnelheden van 2 centimeter per jaar na enkele decennia weer boven de gemiddelde hoogwaterlijn liggen en kunnen delen weer gebruikt worden voor akkerbouw of grasland. Zie hier in een notendop het groeilandconcept, dat WWF voorstelt langs de noordelijke kust van Groningen en Friesland en de Zuidwestelijke Delta. Het is uitgewerkt in het ‘Kennisrapport Groeiland’ van WWF, ARK Rewilding en Bureau Stroming.
What’s new, we hadden toch al de NIOZ-studie met een kosten-batenanalyse en kansrijke polders? Klopt. Het ‘Kennisrapport Groeiland’ bouwt hierop voort en bevat daarnaast een nieuwe locatiestudie voor de noordelijke kusten. Ook geeft het rapport een gedetailleerder beeld van de gunstige condities voor groeiland. De landelijke kansenkaart laat zien waar het potentieel kan, in sedimentrijke gebieden. En op plekken met weinig sediment zijn er mogelijkheden in combinatie met een sedimentstrategie, waarover later meer.
Bas Roels
Met groeiland kunnen we meerdere problemen tegelijk tackelen. Ten eerste biodiversiteitsverlies: de helft van onze getijdenatuur is verdwenen, in de Zuidwestelijke Delta zelfs driekwart. En met zeespiegelstijging dreigt nu alles te verdwijnen. Ten tweede de problemen met verzilting en verdroging, waardoor ook de landbouwopbrengsten teruglopen. ‘Verzilting zorgt voor 1.166 euro schade per hectare aardappelen’, zo berichtte bijvoorbeeld vakblad Nieuwe Oogst in 2021. Ten derde de versnelde zeespiegelstijging: ongeveer een verdubbeling de afgelopen 20 jaar tot ruim 3 mm/jaar en de verwachting is dat deze verder versnelt. En ten vierde de bodemdaling die oploopt tot 3 mm/jaar. Dit vraagt om voortdurende dijkversterking voor de waterveiligheid.
Bas Roels (WWF): “Met natuurlijke oplossingen en brede zones op landschapsschaal versterk je de kustgebieden op meer fronten dan alleen hoogwaterveiligheid. Ook natuur, recreatie en voedselproductie profiteren. Traditioneel dijken ophogen en versterken geeft die maatschappelijke meerwaarde niet.”
Jim van Belzen
Het groeilandconcept valt of staat met de snelheid waarmee de polders kunnen opslibben. “Dat beeld ziet er gunstig uit als de zeespiegelstijging onder de 1,5 meter in 2100 blijft”, zegt kustecoloog Jim van Belzen (NIOZ). “Een opslibsnelheid van 15 millimeter per jaar is mogelijk, voor de Westerschelde.” Van Belzen baseert dit op modelstudies voor de Hedwigepolder en meerjarige metingen (Temmerman e.a.,2004) naar de aanwezige sedimentconcentraties in de Westerschelde. Ook beschouwt hij het Verdronken Land van Saeftinghe als empirisch bewijs, waar de voormalige polder in 120 jaar tijd 2,5 tot 3 meter is opgehoogd, oftewel gemiddeld 2 tot 2,5 centimeter per jaar. Dat is dus veel hoger dan de omringende beschermde polders, die juist daalden. “Dijken blijven wel nodig. Maar in combinatie met groeiland kun je het gedaalde land achter de dijken minder kwetsbaar te maken voor overstromingen.”
De omstandigheden zijn echter niet overal zo gunstig als in de Westerschelde. Voor groeiland heb je kortweg voldoende sediment én beweging nodig (zie kader Optimale condities). Dat ontbreekt in de Oosterschelde en het Haringvliet. “Maar je kunt aan veel knoppen draaien”, zegt Van Belzen. “Getijdeherstel, sedimentsuppleties of technische innovaties.” Hij noemt inrichtingsmaatregelen waarbij een asymmetrische in- en uitlaat het water wat langer vasthoudt zodat het sediment meer tijd krijgt om te bezinken.
Sediment kan ook actief als een soort slibmotor bij de ingang van groeilanden worden neergelegd om zo voor voldoende opslibbing te zorgen. Hiervoor kan gebaggerd slib gebruikt worden. De Proeftuin Sediment Rijnmond laat zien dat in de Rijn-Maasmonding zo’n 15-20 miljoen m3 slib per jaar gebaggerd wordt, dat merendeels schoon is en nu op zee wordt gestort. Meer dan voldoende om aan de sedimentbehoefte voor de delta te voldoen, nu 1,3 miljoen m3/jaar, en in 2050 maximaal 7,6 miljoen m3/jaar (Deggeller e.a., 2021). Modelsimulaties wijzen er volgens Van Belzen op dat je met een sedimentstrategie een paar centimeter extra opslibbing in de eerste paar jaar kunt bereiken.
Marit Zethof
Dan het effect op de waterveiligheid. Dit is een complex verhaal omdat zoveel factoren een rol spelen. Maar het komt erop neer dat groeiland minstens dezelfde veiligheid kan bieden als een conventionele of overslagbestendige dijk. Bovendien zijn er positieve effecten op het overstromingsverloop. Een meegroeiend, tussendijks gebied vermindert namelijk de dijkbelasting en grootte van de bres bij een dijkdoorbraak. Door deze afname van de kwetsbaarheid van achterliggende polders, neemt de opgave voor dijkversterking van de landwaartse dijk iets af. Deze landwaartse dijk moet in veel gevallen nog wel aangelegd worden.
Recent onderzoek van HKV Lijn in Water in de casus Westerschelde bevestigt dit effect (zie kader). Marit Zethof (senior adviseur veiligheid en crisisbeheersing): “Het is mogelijk om met een minder zware landwaartse dijk dezelfde basisveiligheid te bieden, als je de zeewaartse dijk en het tussengelegen opslibbende gebied in stand houdt en onderdeel maakt van het waterkerende vermogen.” De tweede landwaartse dijk kan dan lager met groeiland, bij behoud van de zeewaartse dijk als golfdemper.
Een modelstudie van HKV voor de casus Westerschelde (Eendragtpolder) laat zien dat met het groeilandconcept de tweede, landwaartse dijk lager kan dan bij een traditionele versterking van de eerste primaire dijk. De huidige primaire zeedijk heeft een hoogte van NAP+8,9 meter. Een zeespiegelstijging van 1 meter vraagt een ophoging met 1,90 meter naar NAP+10,8 meter om aan de veiligheidsnorm te voldoen. Als het tussengebied na enkele decennia is opgeslibd met 1,5 meter (dit is in de Westerschelde haalbaar), dan is de benodigde kruinhoogte van de tweede landwaartse dijk bij 1 meter zeespiegelstijging NAP+9,1 meter. De tweede landwaartse dijk kan dus 1,70 meter lager dan bij een traditionele versterking van de eerste primaire dijk. Wat de initiële hoogte moet zijn, is een ontwerpvraag waarnaar het project Geen Zee te Hoog van HZ University of Applied Sciences een analyse uitvoert.
In totaal ligt er volgens de NIOZ- en de aanvullende WWF-studie een potentieel van 39.200 hectare groeiland. Dat is 2% van het landelijke landbouwareaal in Nederland van 2.230.466 hectare (Bronnen: NIOZ-rapport en CBS). Regionaal kan het oplopen tot zo’n 11% van het landbouwareaal in de Zuidwestelijke Delta (187.879 hectare), in dat gebied is ruim 75% van het landgebruik agrarisch.
Groeiland levert op de lange termijn echter meer op voor de landbouw dan wanneer we op dezelfde voet verder gaan (Van Belzen e.a., 2021). Door voortgaande verzilting en bodeminklinking zullen de landbouwopbrengsten in de polder teruglopen (zie grafieken). Met groeiland neemt dus weliswaar het totale areaal aan landbouwgrond af, maar de kwaliteit van de bodem verbetert.
Groeiland heeft dus een positief effect op de bodem, in meerdere opzichten. Opslibbing gaat verzilting tegen. De kweldruk neemt af en er is ruimte voor de opbouw van een zoetwaterbel. Dat is ook gunstig tegen verzilting van omringende polders. Een simulatiestudie van Deltares naar de verziltingseffecten (zie kader Lopende onderzoeken groeiland) bevestigt dit effect. Nadat een polder na enkele decennia is opgehoogd, kan de verzilte bodem bovendien snel weer zoet worden, zo blijkt uit dezelfde simulatiestudie. Na zo’n acht jaar zijn delen opnieuw bruikbaar als grasland of voor bietenteelt. Van Belzen denkt dat dit zelfs sneller gebeurt. Dat baseert hij op een studie in de Perkpolder en op historische bronnen over de inundatie op Walcheren en Schouwen-Duiveland tijdens de oorlog en over de Waternoodramp in 1953. “Na drie tot vier jaar was de bodem ontzilt en het land weer bruikbaar voor landbouw.”
Ageeth van Maldegem
Wat is nu nodig om groeiland een groeispurt te geven? Ten eerste onderzoek, zodat groeiland een eerlijke kans krijgt in de langetermijn oplossingsrichtingen, zegt Bas Roels. Hij roept op om zo snel mogelijk pilots te starten, in het ‘Kennisrapport Groeiland’ staan suggesties voor locaties in het Haringvliet – Hollands Diep. Verder is Roels blij met het opgerichte onderzoeksconsortium voor nature-based solutions, als onderdeel van het Kennisprogramma Zeespiegelstijging waarvan WWF partner is.
Ten tweede zijn realistische verdienmodellen nodig, die samen met de omgeving worden ontwikkeld. HZ University of Applied Sciences doet hier onderzoek naar, de resultaten worden najaar 2024 bekend. Stef Bleyenberg en Ageeth van Maldegem geven alvast een schot voor de boeg. Bleyenberg: “Waterkerende landschappen bieden kansen voor verdienmodellen. Uit sessies met lokale ‘streekholders’ blijkt dat er animo is, ook bij boeren, om out-of-the-box mee te denken over nieuwe inrichtingsvoorstellen van polders.” Deelnemers zien bijvoorbeeld brood in zilte teelt, horeca en recreatie. “Maar de stap naar de uitvoering is nog groot”, constateert Bleyenberg. “Je hebt nieuwe coöperatieve modellen nodig, gebaseerd op rentmeesterschap”, vult Ageeth van Maldegem aan. “Daarbij moet je het samen eens worden over eigenaarschap en het beheer en over prijs, kosten en opbrengsten. Dat kost veel tijd.”
Teun Terpstra
Ten derde is er behoefte aan meer overheidsregie. Dat beaamt Teun Terpstra, ook van HZ University of Applied Sciences. Groeiland hoort volgens hem thuis in een nationaal programma, zoals destijds Ruimte voor de Rivier. “Toen kon het ook, we moeten nu weer op zoek naar een vergelijkbare ruimtelijke visie.” Hij onderschrijft tevens het belang van onderzoek en pilots. “We hebben nu nog de tijd om kennis te ontwikkelen en te testen. Idealiter doe je dat tegelijkertijd met dijkversterkingen en die spelen nu.” Zie hiervoor ook deze wetenschappelijk factsheet voor de Tweede Kamer waarin onderzoekers van o.a. Deltares, TU Delft, Wageningen University & Research en NIOZ een oproep doen voor overheidsregie op ruimte voor groeipolders en sediment in het algemeen.
Voor Terpstra is waterveiligheid hét argument om groeiland serieus te onderzoeken. “Waterveiligheid is een belang dat iedereen bindt. En met de versnellende zeespiegelstijging moeten we echt gaan nadenken over andere concepten.” Hij rekent grof voor hoe groeiland daaraan kan bijdragen. Stel dat je 1% van de landbouwgrond in Zeeland zou inzetten om de veiligheid voor toekomstige generaties te vergroten. Dat komt neer op ongeveer 1.400 hectare. Wanneer je groeiland van 250 meter breed ontwerpt, dan kun je daarmee 54 kilometer zeedijk klimaatbestendig versterken (14 km2/0,25 = 54 km). Terpstra heeft ook berekend wat de impact daarvan is op de Zeeuwse economie, die neemt dan met 0,04%-punt af. (De landbouw draagt in Zeeland voor ongeveer 4,4% bij aan de economie (Bron CBS). Als 1400 ha landbouwgrond vervalt, dan daalt de economische waarde naar rato (0,99*4,4% = 4,36%), oftewel een afname van 0,04%. Ervan uitgaande dat er geen andere economische waarde voor terug komt.)
Terpstra wijst tot slot op een vierde vereiste: aandacht voor de sociale haalbaarheid. “Het probleem is dat je mensen lastig overtuigt met kennis en informatie. Dit gaat over emoties; over de cultuur van ‘we geven geen land terug aan zee’. Maar het is zo zonde als we deze discussie alleen op dit niveau en op de korte termijn voeren. Mijn boodschap aan bestuurders en beslissers: groeiland is mogelijk als een robuuste oplossing voor de toekomst met versnellende zeespiegelstijging. Met een veilig en mooi landschap als nalatenschap voor onze kinderen en kleinkinderen. Het is in ieders belang om hier serieus aan te gaan rekenen en tekenen.”
Kennisdocument Groeiland
Literatuurstudie en nieuwe locatiestudie
Bureau Stroming, WWF en ARK Rewilding 2024
Sedimenthuishouding in de Zuidwestelijke Delta
Productie met animatie en artikel
Flows Productions en WWF 2021
Maak meer mogelijk met kustlandschappen
Productie met animatie en artikel
Flows Productions en WWF 2021
Teun Terpstra is civiel ingenieur en gepromoveerd als gedragspsycholoog op onderzoek naar de risicobeleving van waterveiligheid. Hij werkt sinds 2017 bij HZ University of Applied Sciences als lector en onderzoeker, één van zijn projecten is Geen zee te hoog.
Jim van Belzen is kustecoloog bij het Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en Wageningen Marine Research (WMR). Hij doet al jaren onderzoek naar nature-based solutions in de Zuidwestelijke Delta en zijn bevindingen zijn in vele studies terug te vinden, waaronder de NIOZ-studie uit 2021.
Stef Bleyenberg en Ageeth van Maldegem werken bij HZ University of Applied Sciences, Stef als onderzoeker en Ageeth als lector Nieuwe Businessmodellen. Ze werken samen aan het project Werken met waterlandschappen. Onderdeel hiervan is een onderzoek naar recreatieve waardemodellen.
Bas Roels is bioloog en sinds 2014 werkzaam bij WWF Nederland, tegenwoordig als coördinator Team Nederland. Hij is de motor achter een nieuw kennisconsortium dat nature-based solutions onderzoekt, als onderdeel van het Kennisprogramma Zeespiegelstijging.
Marieke Bos
WWF en Flows Productions
Vincent de Gooijer
Lodewijk Schulte
Alphons van Winden, Ties Rijcken, Sjoerd Heuseveld en geïnterviewden.